Er is een strand, niet smal, niet breed
waar honden dartelen en springen
en ik de wind zacht in mijn haar hoor zingen
Het is er warm maar niet te heet.
je komt er met een boot, de reis duurt vijf kwartier
zodat de zee je voeten laat bewegen
het vasteland verdwijnt in mist en regen.
niet langer daar, maar puur alleen nog hier.
mijn eiland met haar zacht glooiende duinen
vol helmgras, duindoorn en een bramenstruik.
de zilte lucht die ik in volle teugen ruik:
hier kan ik uren in mijn eentje lopen struinen.
mijn eiland is nu hier in huis
met kasten vol ongebruikte omhelzingen.
contact ontoereikend en schraal
als de Negez woestijn
en koud als de achterkant van de maan.
ik strek mijn armen uit,
raak het grote niets.
een verre vriend vertrekt voorgoed
naar de sterren.
een snik welt op, een innerlijke schreeuw verstomt.
ik smeek, snak en smacht
naar een wereld waar het leven mag bruisen
en mijn eiland weer gewoon een plek in zee is.